Frans Leidelmeijer; ‘Ik wil het nu wel eens over de Buitenkampers hebben’.

Posted door

Dag allemaal,

Dank voor het lezen van mijn blog over mijn ervaringen voor, tijdens en na mijn speech op de Indië-Herdenking in 2016. Hier kon ik eindelijk eens de aandacht vestigen op de zogenaamde ‘Buitenkampers’. Ik ben een buitenkamper en ben geboren 1942 in Bandung.

Een dag voor de Indië-Herdenking 15 augustus 2016 had ik een interview bij NOS-Met Het Oog Op Morgen. Hier werd ik in de gelegenheid gesteld om uitleg te geven over de oorlog en met name over de periode erna in de buitenkampen. De redactie wist niet exact wat het woord buitenkamper betekent. Er wordt aan me gevraagd: ‘Hoe kan het eigenlijk dat er zo weinig over bekend is’. Ik leg dat uitvoerig uit. ‘En bent u daarvoor gevraagd?’ Ik heb gezegd dat ík het daarover wilde hebben. Het is er altijd over de interneringskampen gegaan maar nooit over de buitenkampen; ‘Ik wil het nu wel eens over de Buitenkampers hebben’.

NOS Met het Oog op Morgen.

Klik hier voor het interview. Ik leg hier uit wat een ‘Buitenkamper’ is.


Op 15 augustus een interview in Trouw. Klik hier voor het volledige artikel:


Bekijk hier NOS Indië-herdenking (vanaf 18.40 mijn speech): NOS Indië-herdenking op npo.nl/POW_03206118

Of hieronder de video op Youtube. Klik op de video.

 

De tekst van de speech:

“Deze plek waar we nu met z’n allen het einde van de Oorlog in Zuidoost-Azië herdenken is bekend terrein voor mij.

Daar achter de Scheveningse Bosjes woonde ik in 1954 met mijn familie in een van de vele contractpensions. In contractpensions werden korte tijd mensen uit voormalig Nederlands-Indië opgevangen, omdat het onafhankelijk geworden Indonesië hen geen toekomst bood. In diezelfde buurt zat ik op de Scholengemeenschap Cordi Sacratissimo (Heilig Hart van Christus) en op het ijs van deze waterpartij heb ik in de winter van 1954 als 12-jarige op Friese doorlopers en achter een oude keukenstoel, leren schaatsen. Toen ik dat eenmaal onder de knie had, was ik er niet meer van af te slaan.

Van het heden neem ik u terug in de tijd, naar het begin jaren van de jaren veertig naar Tjitjendo, een wijk van Bandung op West Java, voornamelijk bevolkt door Nederlanders met zowel Europees als Indonesisch bloed. Indo-Europeanen werden ze genoemd. Zo had mijn moeder een Nederlandse vader, Charles de Roy van Zuydewijn en een Indonesische moeder met Chinees bloed, Tjoe Tanah, terwijl mijn vader een Javaans, Nederlands en Oostenrijkse achtergrond had.

Mijn ouders woonden er met hun twee zonen, mijn moeders moeder, inmiddels weduwe, haar geadopteerde Indonesische dochter Mieke en onze trouwe baboe Gendoh (wat meisje betekent). De woning stond tegenover een politiebureau, nabij de Kininefabriek en een spoorwegemplacement. Mijn vader was ambtenaar bij het Departement van Verkeer Waterstaat en het gezin leefde in redelijk goede doen en in een prettige sfeer.

Aan dit vredig bestaan kwam een einde toen op 8 december 1941 de oorlog begon terwijl mijn moeder net van mij in verwachting was. Mijn vader moest dienst nemen als Landstorm soldaat 2e klasse en werd telefonist bij de Artillerie. Daarnaast fungeerde hij als militair omroeper bij de Nederlands Indische Radio Omroep ten behoeve van de luchtverdediging.

Voordat de Japanners Java binnenvielen, voerden ze namelijk bombardementen uit, ook op Bandung. Hun doelwitten waren niet alleen het vliegveld Andir, maar ook de Kininefabriek en het spoorwegemplacement vlakbij ons huis. Als er een bomalarm was ging het hele gezin in een geïmproviseerde schuilkelder in de tuin, dat niet meer was dan een grote kuil in de grond met planken. Mijn twee broers moesten dan op een gummetje kauwen om hun oorvliezen te beschermen. Eén bom, bestemd voor de Kininefabriek, miste haar doel en kwam terecht in de achtertuin van mijn oom, 20 meter verderop van ons huis. Gelukkig was er alleen maar materiële schade.

Na de capitulatie van het KNIL op 8 maart interneerden de Japanners vrijwel alle volbloed Nederlanders. Het merendeel van de Indo’s ofwel gemengdbloedigen bleef dit bespaard omdat de Japanners veronderstelden dat zij in de loop van de tijd wel zouden kiezen voor hun Aziatische roots. Een verkeerde veronderstelling is later gebleken. Buitenkampers werden zij later genoemd.

In tegenstelling tot mijn moeder werd mijn vader wel geïnterneerd. Hij was immers militair.

Banken werden door de bezetter gesloten. Banktegoeden bevroren, soldij, salaris en pensioenen niet uitbetaald. De Buitenkampers moesten maar zien hoe ze rond zouden komen.

Mijn oma was echter een bijdehante vrouw met gouden handen. Ze nam naai- en verstelwerk aan, bakte Indische hapjes die ze aan de man bracht. En als de nood hoog was werden er juwelen verpatst.

Op 17 juli 1942 kwam ik ter wereld als Buitenkamper in bezet gebied. Onze baboe Gendoh werd naar het nabijgelegen Jappenkamp Tjimahi gestuurd met een briefje voor mijn vader. Zij gooide het briefje over de omheining nadat ze hem had geroepen. Op het briefje stond:” Je hebt een zoon, hoe moet die heten?” De volgende dag haalde Gendoh het antwoord op: “Silvio Franciscus”. Mijn moeder dacht bij zichzelf: “Silvio, wat is dat voor buitenissige naam. We noemen hem gewoon Frans!”

Nederlandse scholen waren ook door de Japanse bezetter gesloten, daarom werden mijn twee broers Carlo en Peter om de andere dag door Gendoh naar een klasje gebracht opgezet door vrouwen uit de wijk, waar ze geïmproviseerd onderwijs kregen. M’n moeder, oma en een tante die in het achterhuis woonden, probeerden het thuis voor ons, de kinderen, gezellig te maken ondanks de oorlog en het gemis van hun vader. Verjaardagen werden op sobere wijze gevierd.

Met Sinterklaas mochten ze hun schoen zetten. Met Kerst werd een boompje met zelfgemaakte papieren kerstversieringen opgetuigd en met Pasen een enkel eitje in de tuin verstopt. Vlees was schaars, maar mijn oma wist vaak wel een smakelijke maaltijd op tafel te brengen met vleesvervangers als tahoe(tofu) en tempeh (sojakoek). Onze Arabische buren slachtten tijdens hun jaarlijkse Offerfeest een geit, waarnaar mijn broers door de heg gluurden hoe ze dit ritueel deden.

Ze kregen dan weleens stukjes vlees toegestopt waar mijn oma saté of goelai van maakte. Die buren hadden 3 dochters en wilden graag een zoon. De vrouw Ibu Papon vroeg of ze mij als pasgeborene kon adopteren, waar mijn moeder natuurlijk niet op in ging.

Ondertussen verbleef mijn vader in diverse Jappenkampen. Eerst in Tjimahi, waar hij na een mishandeling door een Japanse bewaker, blijvend letsel aan zijn rechterhand overhield. Later werd hij naar kamp Pankalan Balai bij Palembang op Sumatra overgeplaatst en in het laatste jaar van de oorlog zat hij in kamp Changi bij Singapore. De omstandigheden waren zo slecht, dat ze boften als ze in die kampen soms een klein stukje ratten- of muizenvlees kregen te eten.

In zijn afwezigheid werd mijn moeder, regelmatig lastiggevallen door Indonesische mannen of Japanse militairen die haar hun bescherming aanboden. Mijn oudste broer, Carlo die toen 5 jaar was, week niet van haar zijde. Zo jong als hij was, voelde hij dat het niet pluis was en hij zijn moeder moest beschermen.

In het politiebureau tegenover ons huis zat een onderafdeling van de Kempetai, de Japanse geheime politie. Daar werden Nederlanders en Indo-Europeanen op brute wijze ondervraagd. Hun geschreeuw was in de hele wijk te horen. Ook zagen mijn broers mannen, die als straf lange tijd op één been en met opgeheven armen in de zon moesten staan. Daar stond een Japanner met een stok bij, die erop sloeg als de man zijn evenwicht verloor.

Vandaag 71 jaar geleden kwam er dan een einde aan de ellende van de oorlog.

Ik was toen 3 jaar. De gebeurtenissen die ik beschreven heb, heb ik niet bewust meegemaakt maar via de overleveringen van mijn ouders, ooms, tantes en mijn broers.

Met de Japanse capitulatie was de ellende echter nog niet voorbij, want toen kwam de Bersiap, die speciaal voor de Buitenkampers traumatisch was. Tijdens dit machtsvacuüm toen het Nederlands gezag nog niet hersteld was en de Britse militairen nog niet op Java waren aangeland, zagen opgehitste jonge Pemoeda’s (vrijheidsstrijders) en hun meelopers hun kans schoon. In die tijd zijn er veel Indo-Europeanen mishandeld, vermoord, beroofd en verkracht. Chinezen en de Indonesische adel liepen ook gevaar.

Op een gegeven moment zaten er Pemoeda’s in onze achtertuin, verscholen achter struiken in vuurgevecht met Britse militairen die inmiddels op Java waren aangekomen. Om die reden en ook van wege de kidnap van een speelkameraadje van mijn broers in een naburige wijk, besloot mijn moeder om naar Tjihapit te vluchten, een omheinde woonwijk die de Japanners eerst als interneringskamp hadden gebruikt en nu als beschermingskamp tegen de Pemoeda’s.

Mijn moeder nam dit besluit samen met haar nicht Lies die na haar internering in een Jappenkamp bij ons in huis was gekomen. Om niet op te vallen maakte Lies haar blanke huid bruin en bedekte zij haar donkerblonde haar met een hoofddoek. En zo gingen zij en mijn moeder op de fiets met ban mati (harde rubberen banden) op weg. Achterop zaten mijn broers. Onderweg moesten ze nog een groepje Pemoeda’s met bamboesperen passeren, maar door hard door te fietsen, bleven ze uit hun handen.

De volgende dag volgde de rest van de familie, waarbij Gendo me in haar slendang droeg.

Pas op 8 oktober 1945 kon mijn vader na zijn evacuatie uit Singapore zich bij ons in Bandung voegen. Mijn vader en ik zagen elkaar daar voor het eerst en ik schijn een grote keel te hebben op gezet toen hij me in zijn armen wilde nemen.

Na zijn demobilisatie had hij zijn baan bij het Departement van Verkeer en Waterstaat weer opgepikt en betrokken we een woning in Bandung aan de Ananaslaan.

Na de Indonesische onafhankelijkheid in december 1949 werd de samenleving geleidelijk Indonesischer. Ook op zijn werk merkte mijn vader dit. Desondanks kreeg hij promotie, tot grote ergernis van zijn Indonesische collega’s die het hem kwalijk namen dat hij niet voor het Indonesische staatsburgerschap had geopteerd maar Nederlander bleef. Niet lang na zijn promotie ontving hij een dreigbrief dat hij maar naar Holland moest oprotten. Anders zouden zijn kinderen worden gekidnapt. Mijn ouders besloten toen om naar Nederland te vertrekken, het vaderland dat ze niet kenden. In 1951 vertrokken we met de Willem Ruys naar Holland, net als de 350 duizend lotgenoten die tussen 1945 en 1965 naar Nederland verkasten.

In Nederland werden we in contactpensions opgevangen.

Eerst in Gulpen, vervolgens in Noordwijk aan Zee en uiteindelijk in Scheveningen. In Scheveningen gingen mijn ouders helaas uit elkaar. Hoewel wij, de kinderen aan onze vader werden toegewezen, is onze moeder in ons verdere leven altijd in beeld gebleven. Niet lang daarna werd ons een woning toegewezen in de Haagse nieuwbouwwijk Morgenstond, ontworpen door de architect Dudok. Mijn vader richtte ons huis smaakvol in met uit Indonesië afkomstige rotanmeubelen, Pastoe gordijnen en modernistische lampen en met aan de wand Picassoachtige schilderijen van een amateurschilder. Zijn ouders die inmiddels ook naar Nederland waren gekomen, trokken bij ons in. Ik besluit deze speech met het thema van de herdenking van dit jaar:

Oost, West, Thuis Best?

Ik spreek voor mezelf als ik zeg:

“Oost, West, Thuis Best!”

Hartelijk dank voor uw aandacht”.

 

Luister hier naar een radio interview van de heer Roland de Bruyne over zijn verschrikkelijke tijd in Prisoners of War (POW) camp Changi in Singapore, waar mijn vader zat. Met dank aan de familie Bruyne en Radio New Zealand.

 

 

Een gemiste kans !

Tijdens het journaal op 15 augustus bleek er niets uit mijn speech meegenomen te zijn. Geen seconde. Daar zijn vanuit de gemeenschap zelf – blij met het feit dat er ‘eindelijk’ aandacht zou zijn voor de ‘Buitenkampers’ – reacties op gekomen. Ik deel hun mening.


  • “Respect en historisch besef.  Juist in Het Journaal – voor veel mensen de belangrijkste nieuwsbron – is het van groot belang de essentie te noemen van een herdenking als 15 augustus evenals aandacht voor de Indische hoofdspreker die door zijn bekendheid middels zijn persoonlijk verhaal aandacht vroeg voor de ervaringen van de Indische Nederlanders in WOII. In een tijd waarin veel historie uit het oog verloren is, in schoolboeken nooit veel terug te vinden was over de koloniale periode, getuigt dit wederom van een gemiste kans. Ondanks het feit dat het koloniale verleden onlosmakelijk verbonden is met de Nederlandse geschiedenis is weer gebleken dat men, om welke reden dan ook, moeilijk kan omgaan met belangrijke momenten uit die geschiedenis. Voor ons onbegrijpelijk dat de NOS in Het Journaal het blijkbaar teveel gevraagd vond een voor ons belangrijke hoofdspreker compleet te negeren” 

  • “Indië-herdenking in het teken van ‘Oost West Thuis Best?’

    Is dit de Het NOS Journaal zonder een seconde de hoofdspreker Frans Leidelmeijer in beeld&geluid? Al was het maar 2sec. (van die anderhalve minuut) aandacht voor de buitenkampers.  Dat is schandalig!”