Dit is de één van de twee foto’s van mijn vader van voor de WWII. Mijn vader, Frits Zelis, is in 1933 geboren in Djatiroto (Midden Java) en een nakomertje. Een Indische Nederlander en totok. Zelf beschouwde hij zich als een “anak Jawa”. Geboren in een gezin met twee oudere zussen. Mijn grootvader was in 1933 administrateur op een suikerplantage van de HVA.
Na mijn vaders overlijden in 2016 vond ik een fotoalbum van mijn grootouders. Hier had mijn grootmoeder alle foto’s, die ze ooit naar Nederland hadden gestuurd en terug gekregen, ingeplakt. Helaas zijn alle foto’s waar mijn tante op stond uit het album gescheurd. Mijn vader moet daar ook vaak op gestaan hebben.
De foto laat een gelukkig jongetje zien. Grote glimlach en een lichtjes in zijn ogen. Na het jappenkamp hebben die lichtjes er nooit meer ingezeten en was de glimlach veelal gemaakt.
Over de kamptijd van mijn vader is weinig bekend. Hij sprak er niet over en ook niet over zijn latere leven in Maastricht, Den Haag of Delft. In 1946 repatrieerde de familie naar Maastricht, waar mijn grootouders in 1918 waren vertrokken. Ze kwamen terecht op de Brusselseweg bij een broer van mijn grootvader, die ze liever zag gaan dan komen. En daar moet ongeveer het volgende zijn gebeurd. Het gezin zit rond de tafel, ieder met zijn eigen kamptrauma. Mijn grootmoeder zegt: we hebben het allemaal overleefd en nu zwijgen we er over. En er werd nooit meer over gepraat.
Mijn vader bleef ook zwijgen. Als vader was hij afstandelijk en kon geen genegenheid tonen. Hij loste dit op door lang en veel te werken. Voor de buitenwereld was hij de charmante, erudiete en welbespraakte man. Zijn grote geheim was de straf die ik met regelmaat kreeg. Als ik in zijn ogen wat fout deed dan volgde er straf. Bij straf werd ik totaal in elkaar geslagen en geschopt. Maar nooit in het gezicht, want dan kon je niet naar school. Ik heb in mijn jeugd geleerd hem redelijk te ontlopen zodat ik maar 4 a 6 keer per jaar “straf” kreeg. Bij mijn laatste “pak slaag”, ik was 15 of 16 jaar oud, was ik fysiek sterk genoeg om hem tegen de muur te drukken en hem te vertellen dat als hij mij nog één keer zou slaan ik hem het ziekenhuis zou inslaan. Daarna heb ik dit alles, tot voor kort, een veilig plaatsje in mijn geheugen gegeven.
In 1997 overleed mijn moeder en kwam mijn vader alleen te staan. Ik ging geregeld bij hem langs en alles leek goed te gaan. In 2013 kwamen de eerst teken van dementie die in 2014 duidelijk naar boven kwamen. Als enig kind werd ik verantwoordelijk voor hem en gelukkig hielp mij vrouw hierbij. Tijdens het hele proces van mijn vader, zwaar dement is hij nooit geworden, was er een rode draad; het jappenkamp en het feit dat hij mij moet hebben gehaat. Ik werkte als een rode lap op een stier op hem. Mijn bezoeken aan hem gingen veelal gepaard met scheldcanonnades en gevloek. Hij wist hierbij haarscherp zijn minachting voor mij en zijn wantrouwen in mij naar buiten te brengen. Bezoekjes aan hem werden daardoor voor mij steeds moeilijker maar ik heb het tot de laatste dag volgehouden.
17 september 2016 overleed mijn vader op zijn 83ste verjaardag aan hartstilstand.