HET KAMP IN EEN ANDER LEVEN………

Posted door

 

HET KAMP IN EEN ANDER LEVEN………

Iedere week weer krijg ik post van lezers. De een wil zijn of haar verhaal kwijt, de ander wil hulp bij het vinden van organisaties, instellingen voor verdere hulp en een enkeling wil buiten mijn pagina om dank uit te spreken voor het plaatsen van de vele verhalen.

Natuurlijk ben ik hiermee zeer vereerd en bereid om met hen mee te denken. Nee, ik weet niet alles maar samen komen wij er dan wel uit.
Het is so wie so moedig als je dat doet. En wees ervan overtuigd dat het bij mij in goede handen is en dat ik daarmee op gepaste wijze omga.

Soms zijn er van die verhalen die ik ontvang die ook mij emotioneren. Die mij echt wat doen en waar ik soms wat langer over pieker. Gelukkig kan ik het allemaal goed rationaliseren en maak zo’n verhaal niet tot mijn probleem want dat zou niet goed zijn. Mijn eigen vrouw lijdt aan PTSS en ook bij haar moet de oorlog en de Bersiap die in haar zit en die haar nu ziek maakt eruit.

Een poosje geleden ontving ik het hier onderstaande verhaal. Oh, het was veel uitgebreider als wat ik u laat lezen. Ook heb ik het qua namen van personen anoniem gemaakt.
Velen hebben voorheen in soortgelijke situaties verkeerd en zijn er allemaal op de een of andere manier goed uitgekomen. Weer anderen niet en zijn zoekende. Naar wat? Naar zichzelf en willen hun eigen geschiedenis een plaatsje kunnen geven om op de een of andere manier zonder wrok, schuldgevoel of angst verder te kunnen gaan.
Over die hulp en hulpverlening heb ik al eerder een artikel geschreven, maar als dat gewenst is dan wil ik dat nogmaals een keer plaatsen.

Nu ga ik over op het verhaal van destijds nog een jongen met de leeftijd van een lagere school kind.

“Na twee dagen moesten wij naar een kamp vlak bij Batavia. Om een beeld te geven: lange tochtige barakken met aan elke kant twee rijen britsen boven elkaar. Per persoon had je 70 cm, voor je matrasje en voor je spullen. We zitten heel dicht op elkaar; we krijgen nog redelijk te eten en hebben nog energie.
Net als bij ratten die men met teveel in een kooi stopt werd er in het kamp veel gevochten door volwassenen. Maar ook door de kinderen, terwijl ook vrouwen soms als beesten tekeer gingen tegen de kinderen. Ik vond het vreselijk en dan wordt de Jap soms mijn vriend als hij een eind wist te maken aan de krijsende gevechten.
Ik probeer een eigen plekje te maken; in een verborgen hoekje plant ik wat tomatenzaadjes, maar als ik de onrijpe vruchten wil plukken is iemand mij voor geweest.

Maar na een poosje gaan we weer op transport. Van de nieuwe kleren die ik aanhad is niet veel meer over en de schoenen zijn te klein geworden. Alleen in een korte broek en met blote voeten loop ik rond. Van het zinderend hete asfalt heb ik geen last meer door een dikke laag eelt. Een nieuw kamp en dan weer op transport.
De geruchten gaan dat we naar Tjideng gaan. Bestuurd door Sonei; een van de Japanners die later voor oorlogsmisdaden ter dood is gebracht. Een angstig vooruitzicht. Dan merk ik hoe de volwassenen ons, mij, nodig hebben. Dat is bedreigend voor mij, het gevaar komt niet alleen van buiten maar ook van binnen.

Ik ben net 9 jaar als we in Tjideng aankomen; een afgesloten stadswijk van Batavia. Andere jongens betrekken mij bij hun gesprekken over piemels, vrouwen enzo… Ik vind dat verwarrend, het voelt zo gek daar beneden. Als een vrouw werd afgeranseld krijg ik ook dat gevoel in de onderbuik. Opwindend en tegelijk vind ik het vreselijk. En die verwarring ben ik nooit meer kwijtgeraakt.

Ook in dit kamp moeten we telkens verhuizen; de Jap haalt zo nu en dan wat straten weg en er komen steeds meer mensen bij. Uiteindelijk zitten er meer dan 10.000 mensen.
Tenslotte zit ik met mijn moeder en zusjes in een keukentje.
We krijgen steeds minder te eten, het leven wordt een sleur. Honger, bijna geen water, hitte, elke dag lijkt op de andere.
Soms werd die sleur doorbroken. Op een dag gaan alle jongens van bijna 10 jaar oud en ouder het kamp uit. Volgens de Jap zijn het mannen en die horen niet thuis in een vrouwenkamp. Aan de moeders en hun reacties merk ik dat er iets ergs gebeurt.
Ik ben dan 9 en heel bang.

Mijn moeder rookte als zij een sigaret te pakken kon krijgen en ik liep altijd achter rokende vrouwen aan om hun peuken op te pakken om die restjes tabak te sparen zodat mijn moeder die tabak weer kon ruilen voor een kommetje rijst.
Elk moment moest je waakzaam zijn want er kan een Jap om de hoek komen en dan moet je buigen. Als je dat niet goed doet dan kan je klappen krijgen maar wat veel erger is; je moeder kan gestraft worden en ik moest voor haar zorgen.
Ook staan we op appel. Twee maal per dag om geteld te worden. Tienduizend mensen met de hand tellen en als het niet klopt moet het over. Eindeloos. Soms ook strafappel omdat de geallieerden een overwinning op de Jappen hadden behaald.
Zo,n appel betekent 1 dag en 1 nacht lang zonder te eten. Aan deze appels heb ik hele nare herinneringen. Wat ik bedoel is dit:

Achter mij staat moeder, rondom staan veel mensen. De zon brandt. Voor mij is de Jap bezig. Ik ben bang, zo doodsbang dat ik wil vluchten. Maar ik weet dat elke beweging dodelijk kan zijn voor mij en mijn moeder bij wie ik hoor. Ik kan mijn ogen wel sluiten maar mijn oren niet. Wat ik ook niet kan vermijden zijn de stekende stralen van de zon en ook niet voor de dreiging die om mij heen is, een druk zo groot dat hij niet te dragen is.

En het leven gaat door, ik haal water en zwerf rond. Eens op een nacht hoor ik heel in de verte een vreemd vliegtuig en ik weet dat dit te maken heeft met de vrede die moet komen en waar veel over gepraat wordt. En een paar dagen later is er weer water en overvloedig eten. Van mijn moeder krijg ik kleine porties uit een grote pan. Ik ben dan negen en een half jaar. Drie en half jaar gevangen gezeten; altijd onzeker over de toekomst onder een onbegrijpelijke en onverstaanbare overheerser”

HIER STOPT DIT VERHAAL.
De bevrijding uit dit kamp werd gevolgd door de gewelddadigheden tijdens de Bersiap. Het enige zinnetje dat ik uit het verhaal van dit kind nog wil plaatsen is;

“EEN MAN DIE MIJN VADER SCHIJNT TE ZIJN KOMT EVEN LANGS. IK HERKEN HEM NIET EN HIJ GAAT WEER WEG”