Onderstaand verhaal over mijn leven en mijn zoektocht en ook het verhaal van mijn zusjes is eerder ondergebracht bij IWI. Klik hier voor hun site. Het Indisch Wetenschappelijk Instituut. Ik dank hen speciaal voor het plaatsen van het verhaal en de hulp die ik kreeg. In overleg met hen plaats ik het verhaal ook hier bij Indische Kwestie. Waar ik samen met velen vecht voor rechtvaardigheid.
#indischekwestie #excuses #erkenning #compensatieoorlogsschade #backpaysalarissen #stophetnegeren! #WWII #Bersiap #KolonialeOorlog en niet te vergeten voor de erkenning voor de #Oorloginhetkind!
Meihuizen, B.R. van der Puyl, Felix (1950)
1945
1949 Twee jaar later, in september 1948, werd hij in Batavia gedemobiliseerd en in oktober dat jaar eervol ontheven uit zijn functie en uit het OVW-erschap. In 1950 ontving hij de medaille voor Orde en Vrede, en in oktober 1951 ging hij met “groot verlof”. Maar in 1950 had hij al een transportbedrijfje en had hij, met Jan Thomas Scheers, familie van Jeanne, vanuit de Djalan Purnawarman 31, voorheen de Burg. Kuhrweg, een handeltje in fietsen. Waarom raakte hij gewond, zo ernstig dat hij mij niet zelf kon aangeven? Waarom wist mijn moeder niet waar hij was? In welk hospitaal “bij de politie” heeft hij gelegen? En hoe lang? Waarom mocht hij – 2x ! – per vliegtuig naar Holland? In Nederland werd er gefluisterd: “jouw vader was bij Westerling“, maar hoe dan? Via mijn vriend Paul Morel, ook een Indo, heb ik die Kapitein wel eens ontmoet, midden jaren zestig, hij was badmeester in een golfslagbad in Oosterbeek. Nee, niks nagevraagd natuurlijk, wist ik veel. In elk geval scheidde Bartholomeus in december 1951 van Jeanne, en stapten wij zonder haar op het vliegtuig naar oma en opa van der Puijl in Amstelveen. Daar verscheen na een maand of twee de baboe die we in Bandoeng hadden, Hetty Louise Pieter, zwanger, zei ze. Batholomeus trouwde haar op 3 april 1952, in Markelo, we gingen in Amsterdam wonen; 26 oktober werd het kind geboren. Later volgden nog vijf kinderen, maar die ken ik allemaal niet. Ik zat in Huize Ragelstein in Utrecht.
1959 In 1959 emigreerde het gezin met steun van een kerk naar Vista in Californië, Bartholomeus werd als een soort oorlogsheld binnengehaald door het plaatselijke sufferdje The Vista Press. Trix was 10 bij aankomst. Ook daar werd ze als een assepoester behandeld, ze leefde, vertelde ze later, in “a constant state of fear”. Tot haar halfzusje Yolande van 8 dat vertelde aan hun vader, en ze door Child Care op haar 14e uit huis geplaatst werd. Child Care achterhaalde mijn adres en Trix begon mij te schrijven, lieve briefjes over haar wel en wee, vol vragen naar het mijne. Ik las ze wel, schreef ook wel terug, maar ach … het was allemaal zo ver. Ik wist wel van die baboe, maar eigenlijk was alles uit die tijd zwart in m’n hoofd, en als ik er aan kwam begon het te spoken. Mijn eerste echte herinneringen zijn beelden: onderaan een grote brede trap staat een echtpaar uit Berg en Dal, ze gaan weer weg. En: ik loop aan de hand van de Pro Juventute-mevrouw, in m’n andere hand mijn kleine bruine koffertje met een tandenborstel, mijn beer en het briefje van mijn moeder. Met de tram naar Berg en Dal. Uitstappen. Bruggetje over. Daar zijn ze: Ens Mes en Jan Meihuizen. Zij zijn mijn ware ouders.
1971 Die geuren, dat eten, die mensen, wat voelde ik me daar thuis! Mijn ouders vonden dat goed. Ze adopteerden nog een zoontje, mijn broertje Fred, minstens zo beschadigd als ik. Ik was intelligent, maar niet op school, en ik had altijd honger. Ze deden me op de koksschool toen ik 14 was, fantástisch, ik at alles op wat er overbleef na de lessen, en ik werd expert in bladerdeeg. Toen ik 17 was begon het zwerven, ’t Boefje van Pro Juventute ja, maar dan andersom: van kwaad tot erger. Kleine diefstalletjes, uit honger, drugs ook, ik heb 6 maanden gezeten in Scheveningen. Soms ging het beter, ’n kraakpand in Nijmegen, veel schilderen, veel vrienden, artistiek en vrijgevochten, maar tragisch vaak, ik luisterde naar ze. Weer zwerven. ’n Opleiding tot ziekenbroeder, vrijwilligerswerk in de zorg; toch weer zwerven. En toen kwam Trix. Ze was op 26 maart 1971 in Las Vegas getrouwd met Don Edward Sutton uit South Oleans, en hij werd als dienstplichtig militair gelegerd in Landstühl, Duitsland. Trix ging mee. En het eerste wat ze deed in Europa was: op de trein stappen, naar mij. Daar was ze! Ik was zo gelukkig. Maar Landstühl is ver van Nijmegen, een dure reis. Ik deed alles om Trix vaak te kunnen zien, en werd gepakt op drugs. Verschrikkelijk. Wel veel geleerd in die gevangenis. Denken, lezen, schilderen, vechten kon ik al, mij pakten ze niet. 1990 In 1990 schilderde ik Delirium, mijn eeuwige strijd tussen boven- en onderwereld, het goede en het kwade; achteraf bezien een keerpunt. Maar de spoken bleven. Ik moest weer weg. Ik kocht een lapje grond in Zuid-Frankrijk, en bouwde daar tussen het zwerven door een huisje op, ging groenten verbouwen, jagen, vissen, paardrijden, zuipen, en -natuurlijk- l’amour, toujours, ze noemden me Le Prince de Bandung. Toujours alleen. Tot Sarah kwam met haar zoon, Sarah Karkour uit Algarije, tweede generatie. In 2005 werd Mercedes geboren. Nu ben ik geen zwerver meer. Maar de spoken bleven. 2016 Ze kunnen me nog meer vertellen over kinderen die zich “natuurlijk” niks herinneren omdat ze te jong waren. Ik weet nu waarom de nacht mij bang maakt, waarom ik gilde, wat ik zag voor ik m’n ogen dichtkneep. Het is nacht, er is gevaar, een overval, door wie? waarom? ik weet het niet. We vluchten, mijn moeder met haar drie kinderen. Paniek, doodsangst, gegil en dan: ze wordt gespiest mijn zusje. Wij ontkomen, naar dat kamp. Moeder wordt gek, en opgenomen ergens in een gesticht. Wij blijven in dat kamp tot vader ons ophaalt, en we gaan naar Holland. Moeder hebben we nooit meer gezien; toen ik 11 was kreeg ik eens een briefje van haar waarin ze om geld vroeg, zo arm was ze kennelijk. Ze is later zelf ook vermoord, in 1965, door wie, waarom is onbekend. En niemand sprak ooit meer een woord over ons zusje, we weten zelfs haar naam niet meer. Bartholomeus werkte alleen maar. Z’n tweede vrouw verliet hem toen hij ernstig ziek werd, hij is tot z’n dood in 2004 verpleegd door Yolande. Trix overleed in 2016, haar as rust bij mij, haar man en kinderen vonden dat goed, nu zorg ik voor haar. Ik ben nu nog de enige die weet heeft van toen, die mijn zusje gekend heeft. Laatst droomde ik weer. De foto’s van mijn vader en Trix gingen langzaam van mij weg; kennelijk heb ik gevonden wat ik zocht: mijn moeders familie en vooral mijn zusje. Ze zijn geen spoken meer. Ik weet nu wat ik heb gezien. Ik weet nu wat ik zoek en wie. Ik wil weten hoe ze heette, mijn Japanse zusje. |