Het Vrije Volk (15-9-1956): Terugkeer naar JAVA was viervoudig drama

Posted door

RAPPORT PARLEMENTAIRE ENQUÊTECOMMISSIE

Terugkeer naar JAVA was viervoudig drama

(link naar krantenartikel Het Vrije Volk 15 september 1956)

DE TERUGKEER VAN HET NEPERLANDS GEZAG in Indonesië na de capitulatie van Japan op 14 augustus 1945 was – zo blijkt uit het rapport van de parlementaire enquêtecommissie — een viervoudig drama.

Australië in 1945 anti-Nederlands

EERSTE DRAMA: het is niet mogelijk gebleken uitvoering te geven aan het plan dat al in december 1943 was gemaakt om Nederlandse troepen in Australië op te leiden. De vijftien in Nederland aangeworven gezagsbataljons kregen -(in een uitspraak van 24 juli 1945) van het geallieerde opperbevel geen prioriteit voor het vervoer naar Indonesië en Nederland kon over zijn eigen schepen niet,vrijelijk beschikken. In Australië heerste na het uitroepen van de Indonesische republiek op 17 augustus 1945 een anti-Nederlandse stemming.

TWEEDE DRAMA: de Nederlandse inlichtingendiensten in Australië en op Ceylon zijn er tijdens de oorlog niet in geslaagd inlichtingen over Java te krijgen. In 1945 waren de Nederlandse autoriteiten niet op de hoogte van de stemming onder’ de Indonesiërs. Op 6 november telegrafeerde Van Mook aan de regering: ‘Het verzet tegen.het Nederlandse gezag is op Java veel dieper geworteld jen algemener dan zij, die Java van vroeger gekend hebben, zouden vermoeden.

DERDE DRAMA: zonder dat de Nederlandse regering in Londen er zelfs ■ maar in gekend werd, besloten Engeland en Amerika tegen het einde vari de oorlog de commandogrenzen in Azië te wijzigen. Op 15 augustus — één dag na de Japanse capitulatie die men voorheen pas in 1946 had verwacht — kwam Nederlandsch-Indië onder Engels in plaats van Amerikaans commando. Het Britse opperbevel (Mountbatten) had geen troepen om Indonesië te bezetten en gaf de, Japanse troepen opdracht orde en rust voorlopig te handhaven. Vele Japanse onderdelen gaven zich echter met wapens en al aan de Indonesiërs over.

VIERDE DRAMA: ‘Mountbatten wilde de Nederlandse gezagsbataljons in het najaar van 1945 en het voorjaar van 1946 niet op Java laten landen om moeilijkheden met de Indonesiërs te voorkomen. Hij bepaalde ook dat ‘geen enkele Britse soldaat gebruikt mag worden voor het herstel van het Nederlandse gezag’ en dreigde de Britse commandant op Java, generaal Christison — die verklaard had dat zijn troepen ‘als gasten van de Indonesiërs kwamen’ — zelf besprekingen met Soekarno te laten beginnen indien Nederland niet meedeed. Onder die pressie begon het langdurige gesprek tussen Nederland en Indonesië, aanvankelijk onder Britse auspiciën.

Was het toeval dat de Verenigde Staten en Engeland overeenkwamen juist op 15 augustus 1945 een belangrijke commandoverschuiving in Zuidoost-Azië door te voeren?

Het zal wel toeval geweest zijn dat Japan precies één dag eerder capituleerde,’ maar het is ‘zeker geen toeval dat de capitulatie en de commandoverschuiving zo dicht in elkaars buurt liggen. Toen Churchill en Truman op de conferentie van Potsdam (juli 1945) definitief besloten ” dat admiraal ‘ Mountbattens Zuidoostaziatisch Commando (SEAC), dat voor zover het Nederlandsch-Indië betrof alleen Sumatra omvatte, voortaan geheel Indonesië zou beslaan, toen wisten zij dat er in augustus atoombommen op Hirosjima en Nagasaki zouden vallen. Zij konden dus verwachten dat Japan spoedig zou capituleren. | De Nederlandse regering wist van niets. Zij rekende in juli nog op een Japanse capitulatie in het midden van 1946, een vol jaar later y.dus. Daarop waren-alle plannen gebaseerd, niet alleen van Neder: land, maar ook van Mountbatten 7 zelf.. –

In augustus 1945 was hij niet voorbereid op een bezetting van geheel Nederlandsch-Indië. Nu had er de troepen niet voor — maar Nederland had de troepen ook niet.

 

DRAMA WORDT TRAGEDIE

In juli en augustus 1945 probeerden en Gerbrandy tevergeefs  Truman en Churchill te spreken te krijgen, maar weinig mensen in Nederland beseften in die dagen dat het drama Nederlandsch- Indië op het punt stond een tragedie te worden. Op 15 augustus, de dag na de Japanse capitulatie, kreeg Mountbatten Java als het ware opgedrongen. Hij zag de bevrijding der geïnterneerden als hun enige taak.

Dè gehele verwarrende geschiedenis van de terugkeer der Nederlandse militairen in Indonesië — en alleen hiermee houdt het rapport zich, bezig — is niet te begrijpen als men niet steeds beseft dat er meer dan 100.000 Nederlanders in het binnenland van Java en Sumatra zaten. Het ging er in eerste instantie om deze gevangenen uit hun benarde positie te bevrijden.

Maar onmiddellijk daarna gingen politieke overwegingen een rol spelen —. en niet alleen aan Nederlandse en Indonesische kant. ‘Het was een zeer ernstige zaak,’ aldus het rapport. ‘Men zou met de Britse houding nog enigszins vrede kunnen hebben gehad, wanneer de Britten maar in staat waren geweest, hun vrijwillig en zelfs op hun eigen aandringen ondernomen — taken op Java binnen redelijke termijn uit te voeren.’ Daar was echter slechts zeer ten dele sprake van.

De commissie concludeert dan ook dat politieke Nederland niet welgezinde overwegingen de voornaamste redenen zijn geweest voor het niet toelaten van Nederlandse troepen op Java. De gehele aangelegenheid van het niet toelaten van de Nederlandse troepen op Java overziende komt de commissie tot de conclusie, dat de Britse houding en de uit die houding voortspruitende besluiten aan Britse zijde in strijd waren met de tijdens de oorlog ‘gemaakte afspraken ;:en dat zij Nederlandse belangen in het Verre Oosten op ernstige wijze geschaad hebben. “Nadat een poging van Nederlandse kant om begin september nog voordat Britse of Nederlandse troepen in enige sterkte waren geland Soekarno, Hatta en •andere republikeinse leiders door de Engelsen te laten arresteren, niet was doorgegaan en de spanning steeds groter werd, had dr. Van der Plas als vertegenwoordiger van de. Indische regering op 27 september  een . bespreking met Mountbatten in Singapore.

Admiraal Mountbatten meende dat grote landingen zouden kunnen leiden tot hevige stnjd met de republikeinse troepen. Hij, wees erop — aldus het verslag van.de heer Van der Plas — dat Soekarno de enige was, die  een organisatie had en dat hij daarom met hem In zee wilde gaan.

Ten slotte dreigde Mountbatten, dat, wanneer de Nederlanders geen besprekingen met Soekarno c.s. wilden openen,  hij de bevelhebber van de Allied Forces Netherlands East Indies CAFNEI), de op die dag benoemde generaal Christison, zou opdragen het  zelf te doen en voorts , dat hij de Nederlanders geen hulp zou geven, wanneer zij door hun houding in moeilijkheden zouden geraken, aldus de commissie. Onder deze druk, begonnen de besprekingen in Batavia met de republikeinse leiders. Tezelfdertijd echter liet de pas aangekomen Britse generaal Christison (die slechts een handjevol troepen tot zijn beschikking had) verklaren, dat de Britse troepen als gasten van de’ Indonesiërs op Java zouden  landen ten einde de Japanners te ontwapenen en de geïnterneerden te helpen

‘De. gevolgen van de uitlatingen van” generaal. Christison– waren ernstig. Immers nadien hebben de Japanners grote hoeveelheden wapens aan de Indonesiërs overgedragen. Ook zijn toen instructies uitgegaan van de republikeinse leiders om de Nederlanders in het binnenland als vijanden te behandelen; van toen af hebben geregeld aanvallen op de kampen der Nederlandse geïnterneerden plaatsgevonden. Het Nederlandse gezag heeft door dit optreden van generaal Christison. gevoelig geleden en de veiligheid der bevolking werd daardoor in gevaar gebracht.’

——-

JAVABODE 17 SEPTEMBER 1956:

(bron: Delpher kranten & parlement.com)

“Conclusies
De commissie geeft als slot van haar conclusies puntsgewijze aan, welke feiten haars inziens van beslissende betekenis zijn geweest voor de gebeurtenissen in Indonesië na de capitulatie van Japan”.

Lees hieronder het hele verhaal met de conclusies van de commissie. Voor het gemak hebben we het artikel hieronder ook in tekst.

————–

Tijdens tweede wereldoorlog Nederland en de geallieerde politiek in Verre Oosten.

De Nederlandse parlementaire commissie, die de regeringspolitiek in de tweede wereldoorlog heeft onderzocht, verklaart, dat de Britse houding en de uit die houding voortspruitende besluiten aan Britse zijde, in strijd waren met de tijdens de oorlog gemaakte afspraken, en dat zij de Nederlandse belangen in het Verre Oosten op ernstige wijze geschaad hebben.

Behalve op Engeland, wordt kritiek geleverd op Australië en de Verenigde Staten.

Het rapport zegt, dat over grote Nederlandse belangen buiten Nederland om werd beschikt. De commissie zegt, dat de grote mogendheden zich weinig om de belangen van de kleinere geallieerde landen bekommerden. Dit was het achtste rapport, dat de commissie uit een serie uitvoerige rapporten over alle aspecten van de Nederlandse regeringspolitiek in oorlogstijd opgemaakt heeft.

Dit achtste rapport handelt over het militaire beleid van
1940—1945 en de terugkeer naar Indonesië.

Conclusies
De commissie geeft als slot van haar conclusies puntsgewijze aan, welke feiten haars inziens van beslissende betekenis zijn geweest voor de gebeurtenissen in Indonesië na de capitulatie van Japan:

1. De bijna absolute onbekendheid aan Nederlandse zijde met de politieke en militaire ontwikkeling in Indonesië gedurende de Japanse bezetting.

2. Het samenvallen van de capitulatie van Japan en de wijziging van de grenzen der commandogebieden in het Verre Oosten. Hieruit vloeide mede voort, dat de Engelsen niet in staat waren hun vrijwillig en op eigen aandrang op zich genomen taken uit te voeren, door gebrek aan militaire machtsmiddelen.

3. Het uitroepen van de Republik Indonesia op 17 augustus 1945.

4. De onderschatting van de omvang der republikeinse beweging aan Nederlandse zijde.

5. Het tijdsverloop tussen de capitulatie van Japan en de eerste geallieerde landing op Java.

6. De onvoldoende kennis van de Nederlandse regering omtrent de situatie op Java na september 1945.

7. Het zeer grote tekort aan Nederlandse militaire machtsmiddelen, veroorzaakt door de bevrijding van geheel Nederland in mei 1945 instedc van september 1944.

8. Het openbare optreden van generaal Christison eind september en begin october 1945 en de houding van de hogere Engelse autoriteiten.

9. De onwil van de Japanners om de orders van de geallieerde bevelhebbers op te volgen, vooral die om orde en rust te handhaven.

10. Het verblijf van 80.000 Nederlanders in kampen op Java, die niet bevrijd werden, maar in Republikeins gebied bleven.

Practisch alle conclusies, waartoe de enquête-commissie in haar verslag gekomen is, waren eenstemmig.

 

Bovenstaande is onderdeel van de de parlementaire enquête:

Parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-1945

Deze parlementaire enquête i richtte zich op het regeringsbeleid der kabinetten-De Geer i, -Gerbrandy I en II i, -Gerbrandy III i en -Schermerhorn i sedert de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 en de oorlog met Japan tot aan de opening van de zitting der voorlopige Staten-Generaal op 20 november 1945, alsmede naar voorafgaande beleid voor zover dit onmiddellijk verband hield met de gebeurtenissen in de vorenbedoelde tijdvakken.

De enquête werd tussen 1947 en 1956 gehouden op basis van een voorstel van PvdA-fractievoorzitter Van der Goes van Naters i (PvdA). Voorzitter van de enquêtecommissie waren achtereenvolgens de PvdA’ers Donker i (1947-1952) en Schilthuis i (1952-1956) en de KVP’er Koersen i (KVP). De commissie telde negen leden. Onder hen waren freule Wttewaall van Stoetwegen i, en de latere ministers Algera i en Korthals i.

De commissie bracht acht deelrapporten uit (in totaal 19 boekdelen) waarin haar verslagen en conclusies zijn te vinden. Specifiek ging het onder andere om het militaire beleid, het financieel-economische beleid, de voorbereiding van het herstel van de democratie na de bevrijding, de ministers- en kabinetscrises, de hulpverlening aan Nederlanders, geheime diensten, buitenlandse betrekkingen, de Neutraliteitspolitiek tot 1940 en verbindingen met bezet gebied. Er werden in totaal 850 getuigen opgeroepen.

Maatschappelijke context

De enquête was bedoeld om te voorzien in de leemte die was ontstaan in de parlementaire controle door het buiten werking stellen van het parlement in mei 1940. Een afgeleid doel was geschiedschrijving.

Van groot belang voor het onderzoek was dat bij de instelling van de enquête was bepaald dat de rol die koningin Wilhelmina had gespeeld buiten beschouwing zou blijven. Daardoor stond bij voorbaat vast dat niet een compleet beeld zou kunnen worden geschetst.

Bekend was namelijk dat de koningin, zowel bij het ontslag van ministers, als bij allerlei beleidskwestie (zoals het naoorlogse politieke bestel) zelfstandig besluiten had genomen, waarvoor ministers pas achteraf (formeel) verantwoordelijkheid hadden genomen.

Een poging van de enquêtecommissie om via een wetswijziging te regelen dat aan oud-ministers ook mocht worden gevraagd naar meningen in kabinetsberaden, mislukte omdat de Eerste Kamer een daartoe strekkend initiatiefvoorstel in januari 1948 verwierp. Op grond van een nieuw (regerings)wetsvoorstel, dat korte tijd later wel werd aangenomen, mocht wel naar de uitkomsten van kabinetsberaad worden gevraagd.

 

Aard van de enquête

De enquête was vooral van historische betekenis, omdat getuigen ervaringen lieten optekenen. Zo kwamen details naar voren die anders onbekend waren gebleven (bijvoorbeeld dat minister-president De Geer op 10 mei 1940 zo zenuwachtig was, dat hij de telefoon niet meer kon bedienen).

Als kanttekening moet direct worden gemaakt dat soms het geheugen van de betrokkenen het liet afweten, of dat wel eens (vaak onbewust, soms doelbewust) zaken anders werden voorgesteld dan de werkelijkheid. De commissie had niet vooraf (wetenschappelijk) bronnenonderzoek laten uitvoeren, maar deed dat gelijktijdig met de verhoren. Toetsing aan bronnen was daarom niet altijd direct mogelijk.

 

Het onderzoek

De voornaamste werkzaamheden van de enquêtecommissie bestonden uit het verhoren van vele honderden personen. De commissie deelde zich daartoe na haar instelling op in drie subcommissies die het eigenlijke werk deden. Over conclusies werd wel in volledige samenstelling beslist.

De subcommissies waren:

  • I: algemeen (voorzitter Donker, later Schilthuis en Koersen)
  • II: militair beleid (voorzitter Ruijs de Beerenbrouck, later Algera)
  • III: financieel-economisch beleid (voorzitter Schilthuis, later Korthals)

De commissie had een eigen ambtelijke staf. Griffiers van de subcommissies waren dr. W.J. Schuijt i, mr. G. Duisterwinkel en mr. W.J. Gerretsen. Er werd bij het onderzoek gebruikgemaakt van gegevens van het RIOD, de sectie krijgsgeschiedenis van de Generale Staf, het archief van de Koninklijke Landmacht, particuliere archieven en het strafdossier in de zaak-De Geer.

De 850 getuigen werden over een periode van zeven jaar gehoord. Sommigen, onder wie de ‘Londense’ ministers, werden vele malen verhoord (Gerbrandy verscheen bijvoorbeeld zeventien keer).

Gehoord werden onder meer: de ministers uit de Londense kabinetten, vertegenwoordigers van het politieke en militaire verzet, leidinggevende militairen (zoals de generaals Reynders en Winkelman), oud-Tweede Kamerleden, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (bijvoorbeeld van de koopvaardij), de secretarissen-generaal, provinciale en gemeentelijke bestuurders en de leiders van de Nederlandse Unie. Ook enkele Duitsers werden gehoord. Er werden zowel getuigen als deskundigen opgeroepen.

Zaken die aan de orde kwamen, waren onder meer

  • de neutraliteitspolitiek tot mei 1940
  • het geschil tussen de regering en opperbevelhebber Reynders
  • het vertrek van koningin en ministers naar Engeland
  • het aftreden en vertrek van De Geer
  • het ontslag en benoeming van diverse ministers
  • het optreden van de Nederlandse Unie
  • de contacten met het verzet en de Engelandvaarders
  • de buitenlandse betrekkingen
  • de voorbereiding van het herstel van de democratie (terugkeerbeleid)
  • het Englandspiel
  • het financiële beleid in Londen
  • Radio Oranje en het omroepbeleid
  • de spoorwegstaking van 1944
  • de voorbereiding van de bijzondere rechtspraak
  • de oorlog in Nederlands-Indië

Voor de gebeurtenissen in Nederlands-Indië werd ter plekke onderzoek gedaan. In de Enquêtewet was opgenomen dat verhoren buiten Den Haag mochten plaatsvinden.

De onderzoekstermijn was aanvankelijk een jaar (tot 12 november 1948), maar werd uiteindelijk verlengd tot 20 september 1956.

Einde van de enquête

Op 21 december 1956 besloot de Tweede Kamer met 72 tegen 24 stemmen de enquête te beëindigen. Vooral Gerbrandy (ARP) en Welter (KNP) wilden het Indonesiëbeleid van het kabinet-Schermerhorn onderzocht zien. De commissie meende echter dat het moreel niet te verantwoorden was mensen onder eed te laten getuigen over gebeurtenissen die elf tot vijftien jaar geleden waren gebeurd. Tegen het voorstel om de enquête te stoppen stemden de Communisten, de SGP, 14 leden van de KVP, 4 ARP’ers, 2 CHU-leden en de PvdA’er Nederhorst.

Conclusies en aanbevelingen

Ieder onderdeel van de enquête werd besloten met conclusies van de commissies. Die conclusies waren vrijwel altijd eenstemmig. Alleen over de vraag of Nederlandse officieren die op hun erewoord uit krijgsgevangenschap waren ontslagen later gerechtigd waren een rol in het verzet te spelen, was verdeeldheid.

Er werden enkele aanbevelingen gedaan over op welke wijze de bestuursoverdracht in geval de regering noodgedwongen moest uitwijken, beter kon worden geregeld.

Bijzonderheden

Er werd in de Tweede Kamer niet over de verslagen beraadslaagd. Na de formele beëindiging van de enquête werden Schilthuis en Koersen geridderd. Voormalige leden en staf van de commissie kregen ‘de eer van de vergadering’. Dat wil zeggen dat ook de leden die geen deel meer uitmaakten van de Kamer in de vergaderzaal werden uitgenodigd.

De eerste voorzitter van de commissie, Donker, verwierf veel prestige door de enquête. Hij werd in 1952 minister van Justitie, maar overleed in februari 1956 nog voor het einde van de kabinetsperiode.

Commissieleden 1947-1956

Voorzitters

Donker i (PvdA), van november 1947 tot september 1952

Schilthuis i (PvdA), van september 1952 tot juli 1954

Koersen i (KVP), van september 1954 tot december 1956

Leden

Koersen i (KVP), van november 1947 tot september 1956

Schilthuis i (PvdA), van november 1947 tot september 1952

Algera i (ARP), van november 1947 tot september 1952

Ruijs de Beerenbrouck i (KVP), van november 1947 tot juli 1948

Wttewaall van Stoetwegen i (CHU), van november 1947 tot december 1956

Korthals i (VVD), van november 1947 tot december 1956

Stokvis i (CPN), van november 1947 tot juli 1952

Van Dis i (SGP), van november 1947 tot december 1956

Fiévez i (KVP), van juli 1948 tot april 1949 (overleden)

De Graaf i (KVP), van juni 1949 tot november 1949

Fens i (KVP), van november 1949 tot december 1956

Posthumus i (PvdA), van juli 1952 tot december 1956

Fokkema i (ARP), van september 1952 tot december 1956

Stufkens i (PvdA), van september 1952 tot december 1956

Van Lier i (PvdA), van juli 1956 tot december 1956

Feitelijke gegevens

17 juni 1947

voorstel-Van der Goes van Naters

6 november 1947

voorstel voor enquête aangenomen door Tweede Kamer

12 november 1947

start enquête

17 februari 1948

eerste verhoren

juni 1956

laatste verhoren

21 december 1956

formele afsluiting

 

————

#indischekwestie

Indisch Platform 2.0

 

Ik ben betrokken geraakt bij de ‘Indische Kwestie’ na Kamerdebatten. Mede door mijn Indische afkomst en de kennis…